Hier siehst du eine Lektion aus dem Kurs "A" wie Anfangen, eine Sprache zu lernen: Nimm diesen Kurs, um die Sprache systematisch zu lernen. Dieses Kapitel heißt:Lektion 14: Donnerstag
Deutsch
Niederländisch
1
der Donnerstag
de donderdag
2
am Donnerstag
op donderdag
3
am Donnerstag geht mein Mann einkaufen
op donderdag gaat mijn man boodschappen doen
4
der Mann (Ehemann)
de echtgenoot
5
mein Mann
mijn man
6
er fährt mit dem Auto in die Stadt
hij rijdt met de auto naar de stad
7
er parkt im Parkhaus am Marktplatz
hij parkeert in de parkeergarage aan het marktplein
8
er kauft vierzehn Flaschen Wein
hij koopt veertien flessen wijn
9
er fährt
hij rijdt
10
er parkt
hij parkeert
11
er kauft
hij koopt
12
er geht einkaufen
hij gaat boodschappen doen
13
in die Stadt
naar de stad
14
in
in
15
mit dem Auto
met de auto
16
mit
met
17
das Auto
de auto
18
mein
mijn
19
das Parkhaus
de parkeergarage
20
die Stadt
de stad
21
vierzehn
veertien
22
die Flasche
de fles
23
die Flaschen (pl)
de flessen (pl)
24
der Wein
de wijn
25
morgen
morgen
26
morgen wollen wir nämlich eine Party machen
morgen willen wij namelijk een feestje vieren
27
wir wollen
wij willen
28
nämlich
namelijk
29
die Party
het feest
Willst du diese Wörter lernen?
(Um die Wörter lernen zu können, musst du Langdog Cookies erlauben)