Hier siehst du eine Lektion aus dem Kurs "A" wie Anfangen, eine Sprache zu lernen: Nimm diesen Kurs, um die Sprache systematisch zu lernen. Dieses Kapitel heißt:Lektion 11: Montag
Deutsch
Niederländisch
1
der Montag
de maandag
2
die Woche
de week
3
am Montag
op maandag
4
gehen
gaan
5
einkaufen
boodschappen doen
6
einkaufen gehen
boodschappen doen
7
am Montag gehe ich einkaufen
op maandag ga ik boodschappen doen
8
ich gehe zum Supermarkt
ik ga naar de supermarkt
9
zum (Supermarkt)
om te
10
ich gehe
ik ga
11
zum Supermarkt
naar de supermarkt
12
der Supermarkt
de supermarkt
13
heute brauche ich elf Sachen
vandaag heb ik elf dingen nodig
14
heute
vandaag
15
brauchen
nodig hebben
16
elf
elf
17
die Sache
het gebeurtenis
18
die Sachen (pl)
de spullen (pl)
19
die Eier (pl)
de eieren (pl)
20
die Butter
de boter
21
das Brot
het brood
22
die Wurst
de worst
23
der Käse
de kaas
24
die Marmelade
de jam
25
die Brötchen (pl)
de broodjes (pl)
26
das Fleisch
het vlees
27
die Nudeln (pl)
de pasta
28
der Reis
de rijst
29
die Kartoffeln (pl)
de aardappels (pl)
Willst du diese Wörter lernen?
(Um die Wörter lernen zu können, musst du Langdog Cookies erlauben)