Hier siehst du ein Kapitel zum Thema: Präpositionen: Verhältniswörter (an, in, mit, vor, und viele mehr) mit Beispielen Dieses Kapitel heißt:Präpositionen mit Beispielsätzen
Deutsch
Niederländisch
1
auf (wo? +dat)
op
2
das Buch liegt auf dem Tisch
het boek ligt op de tafel
3
auf (wohin? +akk)
op
4
ich lege das Buch auf den Tisch
ik leg het boek op de tafel
5
in (wo? +dat)
in
6
Paul ist in der Stadt
Paul is in de stad
7
in (wohin? +akk)
naar
8
Paul fährt in die Stadt
Paul gaat naar de stad
9
aus (+dat)
uit
10
ich hole den Kochlöffel aus der Schublade
ik haal de keukenlepel uit de la
11
an (wohin? +akk)
naar
12
wir gehen ans Meer
wij gaan naar zee
13
an (wann? +dat)
op
14
an einem Sonntag im Mai
op een zondag in mei
15
am Donnerstag
op donderdag
16
an (wo? +dat)
aan
17
Paul ist am Strand
Paul is aan het strand
18
das Bild hängt an der Wand
het schilderij hangt aan de muur
19
mit (+dat)
met
20
ich gehe mit meinen Freundinnen ins Theater
ik ga met mijn vriendinnen naar het theater
21
durch (+akk)
door
22
wir fahren mitten durch die Stadt
wij rijden midden door de stad
Willst du diese Wörter lernen?
(Um die Wörter lernen zu können, musst du Langdog Cookies erlauben)